Bijgoed

Het is weer oktober; het werk in de tuin loopt af, maar er wacht nog één belangrijke klus: bollen planten. Bloembollen worden vaak verdeeld in twee groepen: de Grote Drie en het bijgoed. De Grote Drie zijn tulpen, hyacinten en narcissen. Onder bijgoed vallen alle kleinere bolgewassen, zoals sneeuwklokjes, krokussen en irissen. Het woord bijgoed klinkt niet bepaald complimenteus en dat klopt: in de bloembollenwereld wordt de kweker van bijgoed niet helemaal voor vol aangezien. Bovenaan de ladder staat de hyacintenkeizer, een sport lager de tulpenkoning en als goede derde volgt de narcissenprins. De bijgoedkweker wordt getolereerd, maar geniet nauwelijks aanzien.

En toch - als je op zoek bent naar de ongekunstelde schoonheid van wilde planten, dan zijn het niet de moderne tulpen, met bloemen als waterhoofden en stengels als bezemstelen, of de hyacinten die zo topzwaar zijn dat ze bij windkracht één al plat gaan, waar je het oog op moet richten. De lompe, eeuwenlang doorgekweekte tulp of hyacint mist de gratie die de plant ooit zo geliefd maakte. Daar komt nog bij dat het aardig zou zijn als je van geplante bloembollen ieder jaar meer kreeg in plaats van minder en dat is nu juist wat je van tulpen en hyacinten niet hoeft te verwachten. De narcis is een ander verhaal; die is nog steeds niet al te ver van het oorspronkelijke type afgedwaald. Maar wie op zoek is naar elegante bloembollen die verwilderen, waarmee je zonder moeite een bloemenzee kunt scheppen en die je kwistig kunt uitstrooien om er de meest onverwachte effecten mee te creëren, die moet bij het bijgoed zijn.

De vroegste vertegenwoordiger van deze groep is het sneeuwklokje, dat de winter korter maakt doordat het soms al eind-januari begint te bloeien. Zou het in juni of juli bloeien, dan zou het waarschijnlijk in de veelheid van de bloeiende planten wegvallen, maar de eerste bloem van het jaar heeft voor iedereen een bijzondere gevoelswaarde. Veel bolgewassen, zoals winteraconieten, hondstand, voorjaarshelmbloem, bostulp en sneeuwklokjes doen het goed onder bladverliezende bomen en struiken, waar ze bloeien in het volle licht, voordat het blad aan de bomen zit en daarna, als het door een dicht bladerdek te donker wordt, voor de rest van het seizoen afsterven en in rust gaan.

 

Ook de knolvormende anemonen Anemone blanda en Anemone apennina houden van een dergelijke standplaats. Ze doen het goed in de doorwortelde grond onder berken en sierkersen, waar bijna geen andere plant wil groeien. Maar natuurlijk hebben ze meer toepassingsmogelijkheden; je kunt ze kwijt in bloembakken, hangmandjes en alles wat zich verder maar voor beplanting leent. Ook boshyacinten – het woord zegt het al – groeien het liefst onder bladverliezende bomen. De boshyacint verandert met de regelmaat van de klok van naam; Wie botanisch up to date wil zijn noemt hem Hyacinthoides hispanicus. 

                                                                                                                                      


Anemone apennina

 

 

Krokussen zijn echte zonminnaars. Ze doen het goed in de rotstuin, maar het meest natuurlijke effect bereik je als je ze in het gazon plant. Nu is het een vrolijk gezicht, die bloeiende bollen in het gras, maar het betekent wel dat je dat gras niet mag maaien voordat het loof van de bollen is afgestorven. In het algemeen is dat zo’n zes weken na de bloei. Je kunt dus zelf uitrekenen welke bollen in jouw gras mogen bloeien en welke niet. Plant je sneeuwklokjes (die op vochthoudende grond ook zon verdragen) en de kleinbloemige Crocus chrysanthus variëteiten waarvan de bloei meestal in februari valt, dan kun je tegen half april de messen van de grasmaaier slijpen. Maar leuk je het gazon liever op met botanische narcissen die in april bloeien, dan zal het tot juni duren voordat je de grasmaaier tevoorschijn kunt halen.

Ook blauwe druifjes gedijen in gras en het overvloedige loof dat soms in de border als een probleem wordt ervaren valt in gras niet op. Die overvloed aan blad vind je trouwens maar bij één van de tientallen soorten blauwe druifjes: de bekende Muscari armeniacum. Bijna alle andere druifjes hebben één of twee bescheiden bladeren. Wie eens wat anders wil dan het wat slordige gewone blauwe druifje, zou op zoek kunnen gaan naar de meer exclusieve Muscari aucheri, in babyblauw, of Muscari latifolium, met tweekleurige licht- en donkerblauwe bloemen waaraan dit druifje de bijnaam “Oxford en Cambridge” dankt. 

Veel bolgewassen komen uit de steppen of bergen van Azië, maar ook Noord-Amerika kent een flinke hoeveelheid autochtone bloembollen. Een voorbeeld is de camassia, een bol die vroeger door de indianen werd gegeten. Camassia’s houden van vochtige grond, net als kievitsbloemen en zomerklokjes. Ze bloeien met stevige stengels die bezet zijn met flinke, stervormige bloemen in blauw of crèmewit. De diepst blauwe kleur, met een zweem van paars, kom je tegen bij Camassia leichtlinii ‘Caerulea’. Adembenemend mooi in combinatie met de tegelijkertijd bloeiende zachtoranje tulp ‘Ballerina’. Maar ook tussen de dotterbloemen langs sloten en vijvers heeft de camassia het naar haar zin.

Blauwe druifjes in de tuin van Kasteel Wylre


Zomerklokje

Wie aan tulpen denkt, heeft meestal van die grote stevige bordertulpen voor ogen die in perken als soldaten in het gelid staan. Maar onder het bijgoed vind je heel andere tulpen - de wilde tulpen die je laten zien wat we in vijf eeuwen tulpenteelt zijn kwijtgeraakt. Die wilde tulpen zijn kleiner dan wat we gewend zijn, maar omdat ze nog niet door inteelt zijn verzwakt houden ze het in de tuin vaak langer uit dan de moderne kweekprodukten.

Tulpen als ‘Hearts Delight’ en Tulipa clusiana var. chrysantha staan dicht bij de wilde oervormen van de tulp waarvan ze ook hun oersterke gezondheid hebben geerfd. Ze worden tot het bijgoed gerekend, maar wat sterkte en elegantie betreft zouden ze “hoofdgoed” moeten zijn.


Hondstand