Groenblijvers

Planten die ’s winters groen blijven hebben naast decoratieve waarde ook een symbolisch belang. Ze voorzien in een diep-menselijke behoefte. Het is geen toeval dat groenblijvers als hulst, maretak en kerstspar een grote rol spelen in de half christelijke, half heidense festiviteiten rond de kortste dag van het jaar. Zij symboliseren het eeuwige leven. Daarom worden er ook vaak groenblijvers op kerkhoven geplant. Maar natuurlijk heeft het gebruik van evergreens in de tuin ook praktische aspecten. Zou je een tuin uitsluitend inrichten met eenjarigen of vaste planten dan kun je daar s’zomers wel van genieten, maar ’s winters blijf je achter met een tuin vol ontbindende en bevroren planten die nog het meest doet denken aan een vuilnisbelt.

‘Ho, ho,’ hoor ik de lezer in gedachten protesteren, ‘afgestorven planten kunnen toch ook mooi zijn? Sommigen hebben een prachtig wintersilhouet, zeker als er na een koude nacht een laagje rijp over de afgestorven stengels en bladeren ligt’. Dat klopt; net zoals bij kaarslicht iedereen mooi is, kan zelfs het lelijkste plantenoverschot worden geflatteerd doordat er een laagje rijp overheen ligt. Maar hoe vaak gebeurt dat in onze huidige winters? Is driemaal per winter een ochtend mooi zijn genoeg?

Een goede tuin stort ’s winters niet in, maar blijft overeind staan. Een tuin heeft behoefte aan structuur, aan een ruggengraat die ervoor zorgt dat na de eerste nachtvorst niet alles in wanorde ter aarde zijgt. Vandaar natuurlijk ook de huidige buxusplaag. Want structuur bereik je het beste door groenblijvers aan te planten. Tenzij je dat lukraak doet, want ook een groene chaos is mogelijk.

Wie een tuin wil aanleggen, of een bestaande tuin zodanig wil inrichten dat er ’s zomers en ’s winters iets in te zien en te beleven valt, kan het beste kiezen voor een ruggengraat die bestaat uit een mix van bladverliezende bomen en struiken, en groenblijvers. In een kleine tuin zal maar plaats zijn voor één boom, maar een tuin zonder boom – of boompje – is een gemiste kans. Want een kleine tuin mag dan klein van oppervlak zijn maar naar boven toe is hij onbegrensd. Waarom die verticale ruimte niet benut? En of die boom dan groenblijvend of bladverliezend moet zijn, is een persoonlijke keuze. Wel is het misschien handig om te bedenken dat groenblijvers vooral in de winter nogal overheersend kunnen zijn. Wie kiest voor een ceder of een slangenden heeft een blikvanger die weinig ruimte voor iets anders overlaat. Maar goed, een solitair in een grasveldje is altijd nog beter dan een zielloos perk vol steenslag.

Het zou mooi zijn als er een soort gulden regel bestond voor het percentage groenblijvers in een tuin. In de praktijk is dat afhankelijk van de omgeving. In de stad, waar de omgeving voornamelijk uit steen bestaat kan ik me voorstellen dat een tuin eruit zou kunnen zien als een soort beeldhouwwerk in groen – zonder bloemen, en uitsluitend bestaand uit evergreens. Maar ook de tuin van een huis in een dennenbos zou alleen met groenblijvers kunnen worden gerealiseerd, al kan ik me ook voorstellen dat wie in een bos woont vooral behoefte heeft aan een open plek. Wie een tuin wil laten passen bij de omgeving zal op de Veluwe meer groenblijvers gebruiken dan in het Groene Hart, en in Brabant meer dan in Friesland. In een stad maakt het niet uit.Gr

Daarnaast hangt het er er ook vanaf of een tuin omgeven is door heggen, door muren of schuttingen of door paaltjes en ijzerdraad. Een tuin die al omringd is door een groenblijvende haag van leylandcipressen of laurierkers en die ook nog eens is onderverdeeld met behulp van buxushaagjes, zal minder behoefte hebben aan groenblijvers dan een tuin waarin een betonnen schutting gecamoufleerd moet worden. 

Maar heel in het algemeen zou ik zeggen: geef structuur aan de tuin met een mix van driekwart bladverliezende bomen en struiken en één kwart evergreens, hoewel dit een persoonlijke keuze blijft . En staat het skelet van de tuin eenmaal overeind, dan moet het niet lastig zijn om de overgebleven ruimte in te vullen met vaste planten, klimplanten, bloembollen en eenjarigen.

'Magnolia Maryland'

Alles is betrekkelijk – zeker het groen blijven van de groenblijver. Niet zo lang geleden hadden we toch nog weer eens een strenge winter. Alle laurierkersen waren bruin. Misschien zijn ze inmiddels weer uitgelopen, maar ik vrees het ergste. Strenge winters leken even tot het verleden te behoren en vol optimisme heeft menigeen een olijfboom of een boomvaren in zijn tuin geplant. Nu zijn we weer even met onze neus op de feiten gedrukt: na een strenge winter veranderen sommige groenblijvers in bruinblijvers. Ik kan me winters herinneren waarin zelfs hulst en klimop zijn bevroren. Daarnaast zijn er groenblijvers die volledig winterhard zijn maar die hun blad ’s winters zo treurig laten hangen dat je zou wensen dat het er maar afgevallen was. Maar dat terzijde. En ook is er de de categorie van planten die in catalogi vaak zo optimistisch als ‘halfwintergroen’ worden omschreven. Je kunt dat natuurlijk ook lezen als ‘halfwinterbruin’.

Sommigen hebben er moeite mee om groenblijvers in hun tuin toe te passen. Zij vinden het lastig om groenblijvende heesters te combineren met bladverliezende. Ik denk dat veel van dat sentiment op vooroordelen berust. Twintig jaar gelden vonden we het moeilijk om bamboe en siergrassen in de tuin toe te passen en nu zijn die planten gemeengoed. Zelf ben ik ook opgegroeid met het idee dat bamboe alleen op zijn plaats is in een Japanse tuin, en ik weet uit ervaring hoe lang het duurt voordat je je van dat vastgeroeste idee hebt bevrijd. En nog altijd vind ik het lastig om vaste planten met coniferen te combineren. Ik zou willen dat ik minder verkrampt was op dat terrein. Ik denk dat het belangrijk is om te beseffen dat de meeste tuinen niets met de natuur te maken hebben. Ze zijn volkomen kunstmatig. Het feit dat jeneverbessen van nature op de hei staan zou geen belemmering moeten zijn om ze in de tuin toe te passen. Maar zoals gezegd: alles hangt af van de omgeving; een jeneverbes in een stadstuin in Franeker zou minder misstaan dan een jeneverbes in dezelfde stad in een tuin die grenst aan een weiland.

Groenblijvers zijn net mensen: je zou ze kunnen indelen in optimisten en pessimisten - in zeurders en lachebekjes. Zeurders zijn wat mij betreft veel rododendrons. Zodra het vriest laten zij hun blad klagelijk hangen en in plaats van dat hun knoppen in het voorjaar opengaan worden ze bruin. Dat bruin worden is weliswaar niet de schuld van de rododendron maar van een schimmelziekte, maar toch. U ziet het: ik ben niet vrij van gezonde vooroordelen. De grootste zeurder van allemaal vind ik de groenblijvende Viburnum rhytidophyllum, een grote heester die zelfs zijn blad laat hangen als het niet vriest. Op zich is dat blad niet lelijk: een spinnenweb van diepliggende nerven maakt het boeiend en de onderkant is bekleed met kaneelkleurig vilt. Maar dat ellendige hangen – deze struik heeft alles en maakt er niets van.

Tot de vrolijke groenblijvers zou ik de laurierkers willen rekenen. De laurierkers die bij strenge vorst bruin wordt is meestal Prunus laurocerasus ‘Rotundifolia’, de minst winterharde cultivar.

Laurierkers – en dan ‘Rotundifolia’ als je in Breskens woont en de meer winterharde ‘Caucasica’ indien jouw tuin in kouder streken ligt – heeft vrolijk glimmend blad waardoor de struik zomer en winter een optimistische indruk maakt. Bij regen is de laurierkers zelfs nog mooier dan wanneer het droog is. Struiken in dezelfde categorie zijn Fatsia japonica, een struik die zijn carrière begonnen is als kamerplant – toen heette hij ‘vingerplant’- maar waarvan we de laatste decennia toch hebben ervaren dat hij behoorlijk winterhard is, en Magnolia grandiflora.

'Trochodendron aralioides'

Magnolia grandiflora is eigenlijk een grote boom die u misschien kent van vakanties in Zuid-Europa, hoewel deze magnolia van oorsprong uit Amerika komt. Bij ons is Magnolia grandiflora vaker en struik dan een boom. Deze groenblijver heeft blad dat glimt als een spiegel en dat aan de onderkant met bruin fluweel is bekleed. Als ik een slangenden in mijn voortuin had die te groot werd, zou ik die onmiddellijk omhakken om hem door Magnolia grandiflora te vervangen. Ik ken geen mooiere groenblijver. Ook van deze struik – of boom - zijn er meer en minder winterharde cultivars in omloop. Daarnaast laat de bloei bij sommige variëteiten lang op zich wachten. Laat u daarom adviseren door een specialist. Zelf heb ik goede ervaringen met ‘Maryland’, een kruising tussen Magnolia grandiflora en Magnolia virginica, een andere Amerikaan.

Een zeldzame groenblijvende heester is Trochodendron aralioides, een plant met olijfgroen blad die wel wat aan een reusachtige struikklimop doet denken. Niet gemakkelijk te vinden, maar het zoeken waard.

Tot nu toe heb ik het voornamelijk over breedbladige bomen en struiken gehad. Maar ook coniferen kunnen belangrijk zijn voor een tuin. De kruipende vormen van de jeneverbes zijn goede bodembedekkers en kunnen op een adembenemende manier versierd worden met clematis of met andere klimplanten. En ook kleinblijvende thuja’s kunnen goed als winterse blijkvanger worden gebruikt. De cipres Chamaecyparis obtusa ‘Nana’ is een plantaardige sculptuur die menig tuinbeeld naar de kroon steekt.

Op vaste planten is het etiket ‘halfwintergroen’ nog meer van toepassing dan op bomen en struiken: in een zachte winter zijn ze groen, en in een strenge bruin. Het blad van Epimedium colchicum verkleurt, als je geluk hebt, in de winter naar leverrood en de olifantsoren van sommige Bergenia’s nemen de kleur aan van rode bieten. Maar de enige vaste plant waaraan ik nooit enige winterschade heb kunnen ontdekken is Cardamine trifolia, een laag, kruipend plantje met grachtengroen blad en hagelwitte bloemen in het vroege voorjaar.

Tot besluit zou ik nog een mogelijk misverstand uit de weg willen ruimen: de woorden ‘groenblijver’ en evergreen zijn van toepassing op de hele plant en niet op ieder individueel blad. Net als een bladverliezer verliest een groenblijver zijn blad. Bij bladverliezers gebeurt dat in één maand in het najaar; bij groenblijvers wordt het bladverlies gespreid over het hele jaar, met vaak een piek in de lente. Wie niet van struiken houdt die ‘rommel’ geven, moet dit goed in het achterhoofd houden.