Knolbegonia's

We doen natuurlijk alsof het niet zo is, maar de tuinwereld is niet van snobisme gespeend. Zet de tuin maar eens vol met gladiolen, en je zult merken wat ik bedoel. Gladiolen zijn – net als dahlia’s en knolbegonia’s – proletarische bloemen in de ogen van tuiniers die zich laten voorstaan op hun verfijnde smaak. Deze plebejers dienen uit de tuin geweerd te worden. Jarenlang hebben we moeten toezien hoe de smaakbepalende tuinen in ons land bestonden uit tuinkamers vol laffe pastelkleurtjes en nog steeds is het niet helemaal bon ton om de tuin vol te zetten met vrolijke kleuren.

Nu moet ik toegeven dat ik zelf ook niet zou weten waar ik de gladiool in de tuin zou moeten plaatsen. De stijfheid die de gladiool als snijbloem zo geslaagd maakt, is in de border een nadeel; in een vaas kun je met de gladiool wonderen bereiken, maar in de border staat de plant er als een stijve hark bij. Daarbij komt nog dat het bloeiseizoen van de gladiool kort is, en dat de plant voor en na de bloei weinig tot de tuin bijdraagt. Gladiolen kun je maar het beste planten in de moestuin, op rijtjes. Of het zou om de sierlijke kleinbloemige soorten moeten gaan.

Heel anders is het gesteld met de dahlia en de knolbegonia. Terwijl er in de tuin in het najaar weinig anders meer bloeit dan wat droevige chrysanthen en fletse herfstasters, zorgen dahlia’s en knolbegonia’s in de herfstmaanden nog voor een feest van kleuren. Dahlia’s beginnen weer populair te worden de laatste jaren, vooral die variëteiten die zo weinig mogelijk op dahlia’s lijken, zoals ‘Bishop of Llandaff’, met chocoladekleurig, fijnverdeeld blad dat in niets aan dahliablad doet denken.

Knolbegonia’s worden nog steeds als ordinair gezien; die worden geassocieerd met tuinkabouters en met volkse bloembakken, met tweedehands BMW’s en met goedkope schlagermuziek. Maar als ik mij niet vergis, is ook hier het tij enigszins aan het keren. Sinds trendsetters de knolbegonia als kuipplant hebben ontdekt, begint ook dit knolgewas weer salonfähig te worden.

Niet alle kuipplanten zijn ‘s winters even gemakkelijk over te houden; sommige zijn in één seizoen zo hard gegroeid dat ze niet meer door de keukendeur naar binnen kunnen en planten als sinaasappelboompjes en agaves kunnen niet zo maar worden teruggeknipt. Andere verlangen ‘s winters een koele en lichte kamer – een accommodatie die in centraal verwarmde huizen nauwelijks voorkomt. Daarom is er veel voor te zeggen om kuipplanten te kiezen die je, nadat het loof bevroren is, op een vorstvrije plaats kunt wegzetten en waar je de rest van de winter niet meer naar om hoeft te kijken: planten die in het voorjaar geheid weer uitlopen en die je pas water hoeft te geven als de eerste scheuten weer boven de grond komen.

Zo’n probleemloze plant is de knolbegonia: na de IJsheiligen naar buiten, na de eerste nachtvorst naar binnen, en in de tussentijd mest en water geven. Zo eenvoudig is het, behalve dat je nog moet weten dat knolbegonia’s het beter doen in de schaduw dan in de brandende zon.

Mijn favoriete knolbegonia is Begonia x sutherlandii, een sierlijke plant, met tientallen kleine oranje bloemen en een bevallige, hangende groeiwijze. Begonia x sutherlandii maakt niet alleen ondergrondse knollen, maar ook kleine broedknolletjes in de bladoksels die binnen één seizoen kunnen uitgroeien tot een bloeiende plant. Wie van iets grotere bloemen houdt, zou kunnen kiezen voor de zalmoranje ‘Mme Richard Galle’, of voor de bloedrode bloemen van ‘Flamboyant’, een plant met fluwelig blad. Voor liefhebbers van donker blad is er Begonia multiflora ‘Zwitserland’, met donkerrood, bijna zwart blad en lakrode bloemen. Wie tot diep in het najaar van zijn knolbegonia’s wil genieten, kan ze ruim voor de eerste nachtvorst naar binnen halen en ze op de vensterbank zetten om er dan binnenshuis zeker nog een week of zes van te kunnen genieten. Daarna kunnen ze alsnog naar hun winterberging in de kelder of in de garage.

Begonia grandis met op de achtergrond blad van Begonia luxurians

Maar nu mijn ontdekking: er zijn ook knolbegonia’s die helemaal niet naar binnen hoeven en die volkomen winterhard blijken te zijn. Zo’n begonia is Begonia grandis. Die ik ooit kreeg toen hij nog Begonia evansiana heette. Ook Begonia grandis maakt broedknollen in de oksels van het blad. De plant stond in een pot en ging iedere winter trouw naar binnen, maar de broedknolletjes bleven buiten. Ze waren in het grind niet terug te vinden. Het volgende jaar begonnen die knolletjes te groeien. En in het najaar zaaiden ze zich op hun beurt uit. Nu heb ik een zoom van Begonia grandis langs de noordkant van het huis.

Nu was ik niet de enige die ontdekte dan Begonia grandis winterhard was. Je kunt deze begonia tegenwoordig bij specialisten kopen als ‘winterharde begonia’. Intussen is er ook een witbloeiende variëteit op de markt gekomen.

Begonia grandis komt uit Japan, maar ook China kent vorstbestendige begonia’s. De Chinese ondersoort heet Begonia grandis sinensis. Deze soort is misschien een tikje meer vorstgevoelig dan zijn Japanse tegenhanger, maar planten die ’s winters volledig afsterven kun je gemakkelijk tegen vorst beschermen door er wat afgevallen blad overheen te gooien.

En ik heb nog een ontdekking gedaan, want ook mijn favoriet met de oranje bloempjes, Begonia x sutherlandii komt af en toe in het grind en tussen de straatstenen op. Ik denk dat als we wat meer bereid zijn om te experimenteren, we over een paar jaar misschien wel meer dan tien winterharde knolbegonia’s zullen hebben. De beroemde vaste plantenkweker Hans Kramer heeft in ieder geval al vijf verschillende vorstbestendige begonia’s in zijn catalogus staan.