Mest

Over geen onderwerp hoor je zoveel verschillende meningen als over mest. De moestuinier van de oude stempel bestelt ieder jaar een kuub koemest en spit die onder, liefst twee spit diep. De moderne biodynamische groententuinier gruwt van zo’n aanpak. Met spitten verstoor je het bodemleven is zijn overtuiging, en als je al dierlijke mest gebruikt, verspreid die dan losjes over het oppervlak, zo predikt hij. Maar het liefst strooit hij zelfgemaakte compost. Dan heb je nog de kunstmestliefhebber; die vindt het gebruik van compost of stalmest maar een hoop gedoe. Hij koopt liever een zak met korrels. Dat strooit lekker weg. En tot slot is er de heemtuinier die iedere vorm van bemesting uit den boze vindt. De eigenaar van een bloemenwei vol wilde margrieten, ratelaar en marjolein wil de grond niet verrijken maar juist verarmen.

Waarom moet je eigenlijk mesten, vraag je je af als je een wegberm ziet vol bloeiend fluitenkruid. In de natuur mest je toch ook niet? Dat klopt, maar in de natuur zorgen wormen en andere bodemdieren ervoor dat de vruchtbaarheid van de grond op peil blijft. Een tuin is geen natuur. Onkruid wordt gewied, rozen worden gesnoeid, blad wordt geharkt, gras gemaaid en afgestorven planten verdwijnen in de groene container. En een oude tegeltjeswijsheid luidt: wat je eruit haalt moet je er ook weer in stoppen. Anders loopt de zaak spaak. Tenzij je alle tuinafval weet te composteren zal je dus met mest of compost moeten aanvullen.

Zand vraagt om een heel andere benadering dan klei. Klei is vruchtbaar en zand niet. Zand heeft daarom meer mest nodig dan klei. Maar al gooi je er nog zoveel mest op – van zand maak je nooit klei. En van klei geen zand. Planten die van klei houden, zoals rozen, zou je op zand eigenlijk niet moeten willen. Tenzij het om de rimpelroos, Rosa rugosa gaat. Die groeit in het wild ook op zand. Maar op klei moet je geen duindoorn willen en op zand geen ridderspoor. Er is maar één stof die voor alle grondsoorten en alle planten belangrijk is. Dat is humus.

Ideale tuingrond bestaat grofweg uit gelijke delen klei, leem en zand. En daarnaast nog voor 5 à 10 procent uit organische stof, de in tuinierskringen veelbezongen humus. Als je een handvol tuingrond bekijkt zie je geen losse korrels. Die zijn aan elkaar gekit door humus, een mengsel van verteerde planten, wormenmest, dode microben en andere zaken. Humus zorgt voor lucht in de grond, maar houdt ook vocht vast. Vroeger werd humus uitgestrooid en daarna ondergespit. Dat spitten heeft een enorme impact: daardoor worden gronddeeltjes ingrijpend gemengd. Bij stevig en diep spitten komen bacteriën en andere microben boven die daar misschien geen baat bij hebben en doodgaan. Vandaar dat de biodynamische tuinier liever helemaal niet spit en de grond zo weinig mogelijk beroert. Spitten is vernielen, in zijn visie.

 

Naast menselijke activiteiten als spitten en schoffelen heb je de activiteit van wormen en andere dieren waardoor de grond belucht wordt en humus uit de bovenlaag met de diepere grond vermengd raakt. De uitwerpselen van bodemorganismen vormen kernen waaromheen gronddeeltjes kunnen samenklonteren, en ook scheiden plantenwortels, schimmels en microben lijmachtige stoffen af waardoor korrels aaneen gekit worden. Tot slot zijn er nog elektrische krachten waarmee deeltjes elkaar aantrekken. Gronddeeltjes zijn negatief geladen waardoor ze veel positief geladen mineralen aan zich kunnen binden. Hoe fijner de deeltjes, hoe meer gebonden mineralen. Dat is de reden waarom fijnkorrelige grond, zoals leem en klei, zo vruchtbaar is. Al deze factoren samen zorgen ervoor dat tuingrond niet als los zand uiteenvalt. En in dit alles speelt humus de hoofdrol. Humus maakt het bestaan van de bodemfauna en -flora mogelijk. Maar humus heeft nog meer voordelen: humus kan tot 90 procent van zijn eigen gewicht aan water vasthouden en daarmee de grond tegen uitdrogen beschermen. En ten slotte kan humus een buffer vormen tegen schommelingen in de zuurgraad van de grond.

Compost verbetert de structuur van de grond. Dat is belangrijk voor zand, maar zeker ook voor klei. Met mest verbeter je de vruchtbaarheid van de grond. Klei, waarop de Astrantia en de pioenroos tot in de hemel groeien, is van nature vruchtbaar; zand kan vaak wel wat mest gebruiken. Kies organische mest. Want ook daarmee stimuleer je het bodemleven, of het nu om koemest, kippenmest, bloedmeel, beendermeel, of wormenmest gaat. Het verschil tussen al deze soorten mest? Hoofdzakelijk de prijs.

Kunstmest wordt snel door planten opgenomen en is ook weer snel uitgewerkt. De structuur van de grond wordt er niet mee verbeterd. En als je er veel van gebruikt kan hij wegspoelen in de grond en zo het grondwater vervuilen. Als kunstmest in de vijver spoelt is een algenexplosie het gevolg. In de grond leven bacteriën die stikstof kunnen binden en die met planten ruilen voor suikers. In gezonde grond bestaat een levende ruilhandel tussen planten, schimmels en bacteriën. Dit systeem help je om zeep door kunstmest te gebruiken. En waar microben verdwijnen zit er niets anders op dan meer kunstmest te strooien. Dat is het begin van een doodlopende weg.

Waar je wèl kunstmest voor kunt gebruiken zijn kuip- en kamerplanten. Die hebben in de zomer bijna iedere dag water nodig en met het gietwater spoelen veel meststoffen uit de potgrond weg. Er zijn drie manieren om het tekort aan te vullen: je kunt iedere week een scheut vloeibare mest aan het gietwater toevoegen, je kunt van tijd tot tijd wat kunstmestkorrels geven, of je kunt eenmaal per seizoen mesten met korrels die via osmose hun meststoffen gedoseerd afgeven over een periode van (meestal) een half jaar. Een tomatenplant groeit beter, en geeft ook meer tomaten, als hij gemest wordt met veel kalium en fosfor. Maar een citroenboompje blieft liever veel stikstof.

Op de verpakking van kunstmest staan meestal drie letters en drie getallen, bijvoorbeeld NPK 12 10 18 De N staat voor stikstof, de P voor fosfor en de K voor kalium. Soms zie je ook nog Mg voor magnesium. De getallen geven de verhouding van de elementen aan. Een laag gehalte N betekent weinig stikstof.

Stikstof bevordert vooral de bladgroei van een plant; kalium en fosfor zijn gunstig voor de bloei en de vruchtzetting. Een hoog getal voor N is dus prima voor een bladplant maar niet voor tomaten of bloemkool. En dat is dan ook de reden waarom er allerlei soorten kunstmest zijn ontwikkeld: citrusmest, rozenmest, tomatenmest, gazonmest, enzovoort. Voor al deze speciaalmest betaal je vooral voor de verpakking. Standaardmest, die je in grote zakken koopt, voldoet in bijna alle gevallen. Wees niet te royaal met mest. Aan een uit zijn krachten gegroeide oleander in een pot die bij windkracht 1 al omvalt heb je niks.

Voor het bodemleven in de tuin is kunstmest fataal. In een bloempot bestaat nauwelijks bodemleven, maar ook in potten en bloembakken kun je wel zonder kunstmest. Ook voor potplanten kun je organische mest gebruiken. Zelf gebruik ik voor mijn citroenboompje een mest die gemaakt is van gemalen kippenveren en ander slachtafval. De resultaten zijn geweldig. Maar gebruik hem alleen als de planten ’s zomers buiten staan want binnen stinkt die mest een uur in de wind.