Terebint

Erg bijbelvast ben ik niet, maar omdat er in het dorp waarin ik opgroeide geen openbare school was heb ik toch een paar jaar op de christelijke school gezeten. Totdat ik psalmen zingend thuiskwam en mijn ouders mij in arren moede toch maar naar de openbare school in een naburig dorp stuurden. Dat was een lange tocht, iedere dag, waaraan ik met veel plezier terugdenk. En ook op die verre school genoot ik nog één uur in de week van het vak ‘Bijbelkennis’, gegeven door een vriendelijke oude dame die zich maar met moeite kon handhaven in een klas vol losgeslagen heidenen. Maar een paar zaken uit de bijbel zijn mij bijgebleven. Zo had ik grootse visioenen bij de ‘leliën des velds’ en ook het ‘brandend braambos’ sprak tot mijn verbeelding. Wat mij ook mateloos boeide was de terebint, waarvan ik wel begreep dat het om een boom ging.

Die terebint dook telkens weer op in de bijbel. God verschijnt aan Abraham bij de terebinten; Jozua richt een steen op onder de terebint en Absalom blijft met zijn haar in de takken van een terebint hangen. Maar hoe een terebint er nu uitzag kon niemand mij vertellen.

Bijna tien jaar geleden was ik in Syrië, een land met een boeiende flora. In de bergen bloeien miljoenen rode anemonen, blauwe druifjes en sepiakleurige irissen en in de granaatappelboomgaarden groeien wilde tulpen. Verder naar het oosten verandert het weelderige berglandschap in een golvende steppe waarin alleen dat bloeit wat geiten en schapen niet lusten: eenjarige adonisroosjes en een enkele geelster. En nog verder naar het oosten begint de woestijn en daar groeit niets.

Of bijna niets, want opeens zagen we langs de weg een paar flinke bomen staan. Ze stonden nog niet in het blad, zo vroeg in het seizoen, maar gelukkig hingen de verschrompelde vruchttrossen van het vorige jaar er nog aan. Snel de Flora van het Midden-Oosten erbij gepakt en ja hoor: het was de terebint, Pistachia terebinthus. En hier, staand onder de oeroude terebinten kun je je goed voorstellen hoe Absalom met zijn haar in de takken verstrikt raakt, en hoe zijn muildier doorloopt en Absalom spartelend blijft hangen tussen hemel en aarde. Hij wordt vermoord, en misschien heeft het drama zich hier wel voltrokken.

Omdat de terebint grote droogte weerstaat en ook vaak na het omhakken weer uitloopt wordt de boom geassocieerd met het eeuwige leven. Vooraanstaande personen werden in bijbelse tijden onder een terebint begraven. Het is dan ook niet verbazend dat er een vereniging naar genoemd is die zich inspant voor het behoud van begraafplaatsen en grafmonumenten en voor onze funeraire cultuur in het algemeen: Vereniging De Terebinth. Deze vereniging organiseert van tijd tot tijd excursies naar kerkhoven die vanuit cultuurhistorisch oogpunt de moeite waard zijn.

En dat is hoog nodig, want het is slecht gesteld met de aandacht voor onze begraafplaatsen; geld voor behoud en onderhoud is er nauwelijks, terwijl je toch moeilijk kunt stellen dat begraven een linkse hobby is. Begraafplaatsen die omsloten raken door nieuwbouw worden vaak geruimd en aan projectontwikkelaars verkocht. En dat terwijl veel kerkhoven in het verleden door vooraanstaande tuinarchitecten zijn ontworpen en daarom alleen al uit tuinhistorisch oogpunt van belang zijn.

Toen per Koninklijk Besluit verordonneerd werd dat er per 1 januari 1829 in steden en dorpen met meer dan 1000 inwoners niet meer binnen de stad of de dorpskom in of bij kerken begraven mocht worden, ontstonden ware begraafparken die ontworpen werden door beroemdheden als Zocher, Roodbaard, Springer, Poortman en Copijn. Wie wil dwalen door een gave Springer of een goed voorbeeld van een Roodbaard wil zien kan beter op het kerkhof terecht dan in een tuin. En toch is de begraafplaats geen populaire bestemming.

Het zou mij niet verbazen als veel mensen tijdens hun paar weken vakantie vaker een kerkhof bezochten dan hier gedurende de rest van het jaar. Op beroemde kerkhoven, zoals de Joodse begraafplaats in Praag, Père Lachaise in Parijs of San Michaele in Venetië struikel je bijna over de toeristen. In eigen land heerst op kerkhoven een diepe rust. Terwijl de Joodse begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel met buitenlandse topattracties kan wedijveren.

Maar wij, Nederlanders, willen niets weten van de dood. Begraafplaatsen waren vroeger het middelpunt van de stad of het dorp; nu worden ze aan de uiterste rand van de bebouwde kom aangelegd en door hoge hagen aan het oog van de levenden onttrokken. Het verhullen van het kerkhof is symbolisch voor het verstoppen van de dood.

In onze geïndividualiseerde maatschappij is de dood verworden tot een betreurenswaardig incident dat zo snel mogelijk vergeten moet worden. De dood is bijna onzichtbaar. Buurtbewoners voelen zich niet meer betrokken bij een sterfgeval in de straat. Dat kan ook moeilijk, want thuis sterven is uit de mode. Doodgaan wordt gezien als overlast; je doet dat niet thuis, tijdens de wereldkampioenschappen voetbal, maar in een verzorgings- of ziekenhuis.

Rituelen rond het sterven zijn folklore geworden en crematie is – meer nog dan de teraardebestelling - ontaard in een gebeurtenis die grenst aan het zakelijke. De aula van een crematorium is licht en proper, en afgetimmerd met Fins berkenhout. De treurenden nemen plaats, een gedicht van Ida Gerhardt wordt voorgedragen, een kort dankwoord wordt gesproken en onder het afspelen van een cd-tje met populair-klassieke muziek verdwijnt de kist achter een paar zwartfluwelen gordijnen, in beweging gezet door een onzichtbare afstandsbediening. Een kleffe krentenbol in de koffiekamer, en dan naar huis. De as wordt verstrooid en dan is er niets. Geen plaats om sneeuwklokjes en klimop te planten. Geen steen die langzaam met mos overgroeid raakt.

Maar misschien is het tij aan het keren: een teken dat daarop zou kunnen wijzen is de toenemende populariteit van het columbarium – geen duiventil, maar een soort wijnrek waarin de urnen met as kunnen worden gestald. Niet elegant, maar toch beter dan niets.