Vakantie op de Volkstuin

Wie een volkstuin heeft kan in de zomer beter niet met vakantie. Droogte of geen droogte, onkruid groeit altijd wel. Wie drie weken van zijn tuin wegblijft kan na terugkomst zijn fiets tegen het onkruid laten leunen. De toegewijde volkstuinier blijft ’s zomers dan ook thuis. Maar goed – er is altijd nog de wintersport.

En zeg nu zelf: wat is er lekkerder dan een krop sla uit eigen tuin? Of doperwten van eigen teelt? Niets haalt het bij zelfgekweekte groenten, alleen – je hebt er wel een tuin voor nodig. Weliswaar heb je tegenwoordig stadsboeren die gebruik maken van braakliggende stukjes grond in de stad, maar wie wil er nu sla die naar kattenpis ruikt, of erwten die in dieseldamp zijn opgegroeid? Nee, dan liever wat verder fietsen, naar de volkstuin.

De volkstuin kent een lange geschiedenis. Al in de middeleeuwen werd er rondom de stad groente verbouwd, maar de opkomst van de volkstuin zoals we die nu kennen is nauw verweven met het ontstaan van de arbeidersbeweging, zo’n honderd jaar geleden. De arbeider moest zijn eigen voedsel kunnen verbouwen, als aanvulling op zijn karig loon, en daarnaast moest hij kunnen verpozen in het groen. Schoffelen en wieden zouden hem van de drank afhouden, en nog steeds verbiedt het reglement van veel volkstuinverenigingen het drinken van alcohol op de tuin.

In de Randstad heeft de arbeider het kennelijk zo goed, dat een volkstuincomplex meer op een bungalowpark lijkt; hier is het verpozen belangrijker dan het verbouwen van voedsel. En dat verpozen gebeurt heus niet alleen met een glaasje Rivella. Maar in de rest van het land wordt de volkstuin wel degelijk voor de groenteteelt gebruikt. Niet alleen door autochtonen, maar ook door Nederlanders van buitenlandse afkomst, die in hun tuintjes de groenten van hun geboorteland in ere houden. Italianen zaaien nog steeds roodlof en rucola, al liggen deze van oorsprong Italiaanse groenten allang in de schappen van de vaderlandse supermarkt. Tuiniers van Turkse afkomst hebben het assortiment verrijkt met de Turkse komkommer, een elegant komkommertje dat op rijtjes geplant kan worden en dat veel meer smaak heeft dan de lompe Hollandse komkommer.

Ook de kardoen, die wij tot de Vergeten Groenten rekenen, is door tuiniers van buitenlandse origine helemaal niet vergeten, en wordt op de volkstuin in ere gehouden. Een heel aparte categorie van volkstuiniers zijn de vluchtelingen die in limbo verkeren tussen uitwijzing en verblijfsvergunning, en die niet mogen werken en daarom weinig anders kunnen dan hun tijd op de volkstuin doden. Zo’n tuin ziet er piekfijn uit; de mooist onderhouden volkstuin die ik ooit zag werd onderhouden door een erudiete Afghaanse apotheker die al jaren op een verblijfsvergunning wachtte.

In volkstuinen gaat het om de oogst en niet om het aanzicht. Maar rode kolen en pronkbonen hebben een heel eigen schoonheid. Artisjokken en asperges zijn prachtig om te zien en het feit dat ze nog eetbaar zijn ook, geeft ze een meerwaarde boven margrieten en kerstrozen. En toch zie je op de volkstuin wel degelijk bloemen, maar daar zijn dat meestal snijbloemen, zoals dahlia’s en duizendschonen, die niet mooi gegroepeerd zijn, maar heel praktisch op rijtjes staan.

De volkstuinier is so-wie-so praktisch ingesteld. Die instelling uit zich in het hergebruik van oude materialen. Hier geen decoratieve regenton om de gieter te vullen, maar een afgedankt, knalblauw zuurkoolvat. Snijbonen klimmen in een wand van betonijzer, en gaas om de savooiekool tegen duivenvraat te beschermen wordt gespannen over boogjes van elektriciteitsbuis. Schuurtjes zijn gebouwd van oude deuren en golfplaten, en voor het schuurtje prijkt de onmisbare witte plastic tuinstoel die in de siertuin al jaren geleden is afgedankt. Cd’s blinken tussen de capucijners die ook al belaagd worden door die vermaledijde houtduif – de erfvijand van iedere volkstuinier. Nee, mooi is het niet altijd – zo'n rommeltuin, maar al die hergebruikte spullen verlenen de volkstuin toch een heel eigen charme. En sommige vogelverschrikkers, gemaakt van oude petflessen, zijn opvallende creaties die zo naar een museum voor moderne kunst kunnen.

De volkstuinier is een sociaal mens; hij houdt van delen – niet alleen van prei en wortelen, maar ook van kennis. En daarin schuilt misschien het grootste belang van het verschijnsel volkstuin: het enorme reservoir van praktische kennis over het kweken van groenten: wanneer je moet zaaien, en hoe diep; hoe je de slakken van je slaplanten weghoudt; waarom rode kool op zandgrond niet wil groeien; hoeveel mest je per vierkante meter moet geven; hoe je je pompoen zo groot kunt krijgen dat je er een wedstrijd mee wint - je kunt het zo gek niet bedenken of op de volkstuin kun je het antwoord krijgen. De verzamelde kennis van de Nederlandse volkstuinier is waardevoller dan alle tegenstrijdige adviezen van het internet, en dan wijsheid uit een boek.

De volkstuin is niet typisch Nederlands; hij bestaat in heel Europa; In Engeland heet hij Allotment, in Frankrijk Jardin Ouvrier en in Duitsland heette hij oorspronkelijk Armengärten. Volgens de laatste telling telt ons land 240.000 volkstuinen. Maar sinds de opkomst van het internet nam de totale oppervlakte in tien jaar tijd met 5 procent af.