Verloedering openbare ruimte

Onze minister van Open Deuren stelt dat de openbare ruimte na de landbouw de grootste grondgebruiker van Nederland is. Volgens haar dragen de inrichting, het beheer en onderhoud van onze infrastructuur en bebouwing op dit moment nog onvoldoende bij aan de biodiversiteit. Bij uitbreidingen van infrastructuur en bebouwing moet worden gekeken of de natuur, inclusief stadsnatuur, kan worden versterkt.

Een sterke analyse van minister Carola Schouten. En mooi geformuleerd : dragen op dit moment nog niet bij. Nog niet’. Hoe krijg je de woorden uit je mond? Eerst draai je het tuinbouwonderwijs de nek om. Dan zie je toe hoe in bijna elke gemeente de plantsoenendienst wordt teruggebracht tot verveeld regiment van probleemgevallen met afstand tot de arbeidsmarkt, versterkt met een paar taakgestrafte schoffelaars. Daarna sta je toe dat het onderhoud van openbaar groen wordt geprivatiseerd, waardoor de opdracht aan de laagste inschrijver kan worden gegund.

Zo schep je vanzelf de situatie waarin boompjes door een asfaltboer kunnen worden geplant. Die legt de weg aan en doet de boompjes er wel even bij: de boom gaat vakkundig de grond in en het plantgat wordt voorzien van een geribbelde plastic buis: een infuus waardoor water kan worden toegediend. Maar vervolgens giet je daar geen water in. Dat doe je nooit, of hoogstens pas als de patiënt op sterven staat.

Nu is dit geen verwijt aan het adres van de minister. De afbraak van het tuinbouwonderwijs en de koude sanering van de plantsoenendiensten zijn al begonnen toen zij nog op de peuterspeelzaal zat. Maar als je zegt dat beheer en onderhoud van onze infrastructuur nog niet bijdragen aan onze biodiversiteit, dan suggereer je dat we wel op de goede weg zijn maar dat onze inspanningen nog geen vruchten hebben afgeworpen.

En over vruchten gesproken: waarom wordt er langs onze straten steevast die achterlijke Pyrus ‘Chanticleer’ geplant – de enige peer waar geen peren aan komen? Zijn we soms bang dat een voorbijganger een peer op zijn hoofd krijgt, of dat er een overrijpe peer op een motorkap uiteen spat? Merels en wespen zouden met een sappige peer geholpen zijn. Of horen wespen niet bij de biodiversiteit? Waarom staan onze plantsoenen niet vol met walnoten en hazelnoten waar je eekhoorns en eksters mee blij zou maken? Waarom betrekken we inwoners van steden en dorpen nooit bij het beheer van het openbaar groen? Dan voorkom je misschien dat er in de Goudenregenlaan meidoorns worden geplant. Als er bij de gemeente toch geen kennis meer is, zou je de burgers eens naar hun voorkeur kunnen vragen. Waarom moeten voor het leggen van glasvezelkabels altijd wortels van bomen worden beschadigd? Waarom wordt klimop steevast van boomstammen verwijderd, terwijl juist klimop voor een enorme toename in biodiversiteit zorgt? Het is de beste insectentrekker die we hebben.

Ach, die arme openbare ruimte. Zo lang die als sluitpost wordt gezien zie ik het somber in.